In de coderingstheorie wordt gewerkt met verschillende codes. Om te bepalen welke codes bruikbaar zijn in de praktijk, worden voor iedere code de volgende twee hoofdvragen beantwoord:
Voorbeeld Stel dat je van iemand een briefje ontvangt met het woord olifand erop. Je zult dan direct herkennen dat er een fout is gemaakt. Sterker nog, je zult deze fout snel herstellen naar het juiste codewoord olifant. Maar wat nu als je een briefje met het woord sqehuifb ontvangt? Je herkent wel dat er een fout gemaakt is, maar je kunt deze niet herstellen. En wat nu als je een briefje met het woord tank ontvangt? Waarschijnlijk zul je geen fout herkennen, maar misschien had er wel bank of tang moeten staan. Dit voorbeeld laat zien dat het belangrijk is om vooraf te weten welke fouten een code kan herkennen en herstellen.
Conclusie: Hoe groter het foutherkennend en foutherstellend vermogen van de code, des te beter is de code bruikbaar in de praktijk.
- welke fouten kan de code herkennen?
- welke fouten kan de code herstellen?
Voorbeeld Stel dat je van iemand een briefje ontvangt met het woord olifand erop. Je zult dan direct herkennen dat er een fout is gemaakt. Sterker nog, je zult deze fout snel herstellen naar het juiste codewoord olifant. Maar wat nu als je een briefje met het woord sqehuifb ontvangt? Je herkent wel dat er een fout gemaakt is, maar je kunt deze niet herstellen. En wat nu als je een briefje met het woord tank ontvangt? Waarschijnlijk zul je geen fout herkennen, maar misschien had er wel bank of tang moeten staan. Dit voorbeeld laat zien dat het belangrijk is om vooraf te weten welke fouten een code kan herkennen en herstellen.
Conclusie: Hoe groter het foutherkennend en foutherstellend vermogen van de code, des te beter is de code bruikbaar in de praktijk.