Beschouw de functie y(x)=x4−x3+2. Er geldt
- y′(x)=4x3−3x2;
- y″(x)=12x2−6x.
Oplossen van y″(x)=0 geeft
12x2−6x=0⇔12x(x−12)=0⇔x=0 of x=12.
We kunnen nu de volgende gevallen onderscheiden:
- y″(x)≥0 voor iedere x≤0;
- y″(x)=0 voor x=0;
- y″(x)≤0 voor iedere 0≤x≤12;
- y″(x)=0 voor x=12;
- y″(x)≥0 voor iedere x≥12.
Conclusie: y(x) is concaaf op het interval [0,12], y(x) is convex op de intervallen (−∞,0] en [12,∞), en x=0 en x=12 zijn buigpunten.