Beschouw de functie y(x)=x4−x3+2. Er geldt
- y′(x)=4x3−3x2;
- y″.
Oplossen van y''(x)=0 geeft
12x^2-6x=0\Leftrightarrow 12x(x-\frac{1}{2})=0\Leftrightarrow x=0 \mbox{ of } x=\frac{1}{2}.
We kunnen nu de volgende gevallen onderscheiden:
- y''(x)\geq 0 voor iedere x\leq 0;
- y''(x)=0 voor x=0;
- y''(x)\leq 0 voor iedere 0\leq x\leq \frac{1}{2};
- y''(x)=0 voor x=\frac{1}{2};
- y''(x)\geq 0 voor iedere x\geq \frac{1}{2}.
Conclusie: y(x) is concaaf op het interval [0,\frac{1}{2}], y(x) is convex op de intervallen (-\infty,0] en [\frac{1}{2},\infty), en x=0 en x=\frac{1}{2} zijn buigpunten.