Uit de stelling over integralen en oppervlakte volgt dat er een relatie bestaat tussen een integraal en de oppervlakte onder/boven een grafiek van een functie. Deze relatie zullen we hier verder toelichten. Beschouw daartoe de oppervlakte O(f,a,b) van het gebied ingesloten door de grafiek van een functie f(x), de x-as en de lijnen x=a en x=b, die in onderstaande figuur is weergegeven.

In het algemeen is het niet eenvoudig om de oppervlakte te berekenen wanneer f(x) geen lineaire functie is. We kunnen wel een schatting geven voor de oppervlakte door het interval [a,b] op te delen in kleinere deelintervallen. Voor ieder van deze deelintervallen bepalen we dan de oppervlakte van het staafje dat het beste past onder de grafiek van f(x). Tellen we de oppervlakten van al deze staafjes op dan geeft dit een goede ondergrens voor de oppervlakte O(f,a,b). In onderstaande figuur gebruiken we bijvoorbeeld drie staafjes om een schatting te maken voor de oppervlakte O(f,a,b), ofwel O(f,a,b)≈O1+O2+O3.

Hoe meer deelintervallen we kiezen, hoe beter de schatting voor de oppervlakte wordt. In onderstaande figuur gebruiken we bijvoorbeeld vijf staafjes om een schatting te maken voor de oppervlakte O(f,a,b), ofwel O(f,a,b)≈O1+O2+O3+O4+O5.

Als we het aantal staafjes maar groot genoeg maken zullen we uiteindelijk zo'n goede benadering van de oppervlakte krijgen, dat we het ≈-teken mogen vervangen door het =-teken, dus O(f,a,b)=O1+O2+…+On, waarbij n een groot getal is.

In het algemeen is het niet eenvoudig om de oppervlakte te berekenen wanneer f(x) geen lineaire functie is. We kunnen wel een schatting geven voor de oppervlakte door het interval [a,b] op te delen in kleinere deelintervallen. Voor ieder van deze deelintervallen bepalen we dan de oppervlakte van het staafje dat het beste past onder de grafiek van f(x). Tellen we de oppervlakten van al deze staafjes op dan geeft dit een goede ondergrens voor de oppervlakte O(f,a,b). In onderstaande figuur gebruiken we bijvoorbeeld drie staafjes om een schatting te maken voor de oppervlakte O(f,a,b), ofwel O(f,a,b)≈O1+O2+O3.

Hoe meer deelintervallen we kiezen, hoe beter de schatting voor de oppervlakte wordt. In onderstaande figuur gebruiken we bijvoorbeeld vijf staafjes om een schatting te maken voor de oppervlakte O(f,a,b), ofwel O(f,a,b)≈O1+O2+O3+O4+O5.

Als we het aantal staafjes maar groot genoeg maken zullen we uiteindelijk zo'n goede benadering van de oppervlakte krijgen, dat we het ≈-teken mogen vervangen door het =-teken, dus O(f,a,b)=O1+O2+…+On, waarbij n een groot getal is.